21 January 2015

Knowledge item

Honoursonderwijs en gerelateerde begrippen

In de literatuur over honoursonderwijs worden de begrippen talent, excellentie en (hoog)begaafdheid gebruikt. Ze verwijzen allemaal naar een bovengemiddelde potentie of bekwaamheid in een bepaald domein.
  • Het begrip talent wordt vaak gebruikt in de zin van ‘iedereen heeft wel een talent’. Mensen kunnen verschillende talenten hebben en ontwikkelen.
  • Excellentie is het tot bloei gekomen talent.
  • Bij begaafdheid gaat het om buitengewoon talent (de top in een groep) dat zichtbaar wordt in iemands exceptionele prestaties. Onderzoekers zien exceptionele prestaties op sociaal, creatief, intellectueel, muzikaal, praktisch of sportief gebied als uitingen van begaafdheid. In de academische wereld richten men zich voornamelijk op intellectuele prestaties die vaak ook relatief domeinspecifiek zijn.

Vier factoren bepalen of mensen komen tot exceptionele prestaties (Renzulli, 2000; Scager, 2008):

Algemene intelligentie (IQ) of specifieke begaafdheid.

Snelheid van informatieverwerking, in een hoger tempo werken en op een hoger niveau meer expertise ontwikkelen dan minder begaafde mensen, vermogen om zelf de beste strategie te kiezen om het doel te bereiken, beter en sneller leren omdat ze effectievere leerstrategieën blijken te gebruiken dan minder begaafde mensen (diepere en snellere informatieverwerking, meer verbanden leggen tussen bestaande en nieuwe kennis, gehelen zien, beter hoofd- en bijzaken kunnen scheiden), beter in staat om nieuw geleerde theorieën toe te passen in andersoortige leertaken dan minder begaafde mensen. Begaafde studenten lijken ook een voorkeur te hebben voor zelfregulering (zelfmonitoring van tempo en kwaliteit) in hun leerproces.

nieuwe ideeën of concepten genereren, ontvankelijkheid voor nieuwe ideeën of concepten, divergent denken, flexibiliteit, nieuwe verbanden leggen tussen bestaande concepten, bekwaamheid in het formuleren en herdefiniëren van problemen, grote rijkdom aan associaties, gedachten en ideeën, grote verbale uitdrukkingsmogelijkheden, meer mogelijkheden tot verandering van oplossingswijzen in een onverwachte richting, sterker geneigd aannames te analyseren en ter discussie te stellen.

Onderzoek van Ericsson (2006) wijst uit dat de hoeveelheid training (met een minimum van 10.000 uur om te komen tot expert niveau) en de kwaliteit van de training in hoge mate bepalend zijn voor het niveau dat iemand in een bepaald domein kan bereiken. Dat vergt interesse, doorzettingsvermogen, concentratievermogen en werklust.

Ook sociale intelligentie speelt een belangrijke rol voor het leveren van een betekenisvolle bijdrage aan de samenleving. Volgens Sternberg (2003) overstijgt het wijs gebruiken van je gaven het eigenbelang. Een wijs persoon houdt rekening met andermans belangen en zet zich in voor het maatschappelijk belang.

Algemeen wordt aangenomen dat talent voor een deel een genetische oorsprong heeft en dat omgevingsfactoren, zoals gezinsklimaat en kwaliteit van instructie, bepalend zijn voor de mate waarin dat talent tot bloei komt (Gagné, 2004; Mönks & Katzo, 2005; Munich model of Giftedness in Heller, 2007). Mensen die hun aangeboren potentieel om wat voor reden dan ook niet inzetten worden onderpresteerders genoemd. Onderzoekers richten hun definitie op de resultaten van dat potentieel, omdat biologische aanleg niet direct gemeten kan worden. Alleen prestaties kunnen gemeten worden.

Naast al deze begrippen wordt in het hoger onderwijs in Nederland de term honours gebruikt.
Honoursonderwijs is gericht op studenten die door een combinatie van intellectuele begaafdheid, goed leervermogen, creatieve vermogens, en toewijding en motivatie tot exceptionele prestaties kunnen komen, waarbij zij het eigen belang kunnen overstijgen en bijdragen aan een overkoepelend niveau.

Referenties

  • Ericsson, K. A. (2006). The influence of experience and deliberate practice on the development of expert performance. In K. A. Ericsson, N. Charness, P. J. Feltovich & R. R. Hoffman (Eds.), The Cambridge handbook of expertise and expert performance (pp. 683-704). New York: Cambridge University Press.
  • Gagné, F. (2004). Transforming gifts into talents: the DMGT as a developmental theory. High Ability Studies, 15(2), 119-147. (Login required)
  • Heller, K.A.( 2007). Individual (Learning and Motivational) Needs versus Instructional Conditions of Gifted Education. In High Ability Studies, 10(1), p. 9-21.
  • Mönks, F.J., & Katzo, M.W. (2005). Giftedness and Gifted Education. In R.J. Sternberg & J.W. Davidson (Eds.), Conceptions of Giftedness. Cambridge: Cambridge University Press.
  • Renzulli, J.S. (2000). The Identification and Development of Giftedness as a Paradigm for School Reform. In Journal of Science Education and Technology, Vol.9(2), p. 95-114.
  • Scager, K. (2008). Vragen talentvolle studenten ander onderwijs? In Onderzoek van Onderwijs, Vol.37(4), p. 66-69.
    Literatuur.
  • Sternberg, R.J. (2003). WICS as a model of giftedness. High Ability Studies, 14(2), 109-137.

You are free to share and adapt, if you give appropriate credit and use it non-commercially. More on Creative Commons

 

Are you looking for funding to innovate your education? Check our funding calender!